Op 15 maart 2020 greep de Nederlandse regering in om de corona-pandemie te beteugelen. Dat leidde er onder meer toe dat rechtbanken op slot gingen. Geplande zittingen werden uitgesteld of soms vervangen door een extra schriftelijke ronde. Uitsluitend in (zeer) spoedeisende kwesties was nog een behandeling ter zitting mogelijk. Deze vertraging in de behandeling van de niet-spoedeisende zaken, komt bovenop de reeds bestaande achterstanden bij rechtbanken en gerechtshoven. Al vele jaren worden de normen die door de rechtspraak zijn ontwikkeld op het gebied van doorlooptijden, niet gehaald. Enigszins complexe procedures kunnen al snel meer dan een jaar op een uitspraak wachten. En dan kunnen de procespartijen nog in hoger beroep komen van die uitspraak.

Men zou verwachten dat het gebruik van alternatieve vormen van geschilbeslechting, daaronder mediation, door deze lange procesduur én de daarmee verband houdende hoge kosten significant zou toenemen (zie mijn eerdere blog). Dat blijkt echter niet het geval. In 2003 werd in 5% van de civielrechtelijke en bestuursrechtelijke problemen gebruik gemaakt van mediation, in 2014 was dat percentage nog steeds 5%. Ook na 2014 zijn er geen duidelijke veranderingen in de populariteit van mediation waar te nemen.

eerdere Initiatieven overheid

In het recente verleden zijn meerdere pogingen ondernomen om op dit terrein verandering aan te brengen. Zo bestaat er een Europese richtlijn uit 2008 voor grensoverschrijdende mediations. In 2014 heeft het toenmalig VVD Kamerlid Van der Steur een initiatiefwetsvoorstel op het terrein van de mediation ingediend en, nadat hij tot het ministersambt werd geroepen, in 2016 aangepast tot een  conceptwetsvoorstel. Dat concept strandde in de consultatiefase.

regeerakkoord 2017-2021

In het regeerakkoord 2017-2021, dat de basis vormde voor het kabinet met VVD, CDA, D66 en ChristenUnie, is opgenomen dat deze partijen zich voornemen om alternatieve geschillenbeslechting, in het bijzonder mediation, uit te breiden. Met name in het civiele en bestuursrechtelijke domein kan mediation een goed alternatief zijn voor de gang naar de rechter, aldus het regeerakkoord.

Bij de begrotingsbehandeling 2018 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid een aantal actielijnen benoemd om te komen tot het uitbreiden van buitengerechtelijke geschilbeslechting, daaronder een betere informatievoorziening over mediation en kwaliteitswaarborging ter zake van het beroep van de mediator.

brief van 20 januari 2020

Deze beleidsvoornemens hebben op 20 januari 2020 geleid tot een nadere uitwerking van het wetgevingstraject mediation door Minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker. Uit de brief van de minister kan worden afgeleid dat er een wetgeving wordt voorbereid waarbij aandacht zal worden besteed aan de volgende zaken:

  1. mediation wordt geen verplicht voorportaal bij specifieke geschillen (zoals dat nog wel het geval was bij de wetsvoorstellen uit 2014 en 2016);
  2. mediators kunnen, indien zij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen, door de rechtbank worden beëdigd;
  3. zij worden na beëdiging in een wettelijk register opgenomen;
  4. de beëdigde mediators zijn als zodanig onderworpen aan kwaliteitseisen (volgen van onderwijs, intervisie, beroepsaansprakelijkheidsverzekering, etc.);
  5. de titel ‘beëdigd tuchtrecht mediator’ wordt een beschermde titel;
  6. overheden en rechtbanken maken bij verwijzingen gebruik van de in het register opgenomen beëdigde mediators;
  7. in de wet zullen de kernwaarden van mediation worden opgenomen: vrijwilligheid, bewaken van partijautonomie, het betrachten van onafhankelijkheid en onpartijdigheid en het zoveel mogelijk bewaken van vertrouwelijkheid;
  8. er zal een wettelijk verschoningsrecht voor beëdigd mediators worden ingevoerd; dat betekent dat zij ten overstaan van een rechter mogen zwijgen over hetgeen zich gedurende de mediation heeft voorgedaan tussen partijen.

Tenslotte

Nog in de eerste helft van 2020 mag het conceptwetsvoorstel worden verwacht, aldus de minister (vóór de corona-uitbraak). Helder is inmiddels dat dit voorstel aanmerkelijk minder ambitieus zal zijn dan de eerdere voorstellen. Het valt niettemin nog te bezien of (a) dit wetsvoorstel het gaat ‘halen’ en (b) of de gewenste ‘inbedding’ in het bestaande instrumentarium van geschilbeslechting – en daarmee de zichtbaarheid van deze vorm van geschilbeslechting – met deze (beperkte) regeling kan worden bereikt. Wordt vervolgd.